Afpersing
- Afpersing
- Objectieve delictsomschrijving
- Afbakening van andere delicten
- Bewijslast & bewijswaardering
- Praktijkvoorbeelden
- Subjectieve delictsomschrijving
- Schuld & dwalingen
- Strafopheffing & diversie
- Straftoemeting & gevolgen
- Strafmaat
- Geldboete – Dagboetesysteem
- Gevangenisstraf & (gedeeltelijk) voorwaardelijke opschorting
- Bevoegdheid van de rechtbanken
- Civiele vorderingen in strafzaken
- Overzicht van de strafprocedure
- Rechten van de verdachte
- Praktijk & gedragstips
- Uw voordelen met juridische ondersteuning
- FAQ – Veelgestelde vragen
Afpersing
Overeenkomstig § 144 StGB is er sprake van afpersing indien iemand een ander door geweld of door een gevaarlijke bedreiging dwingt tot een handeling, gedogen of nalaten die vermogensschade veroorzaakt, en daarbij opzettelijk handelt om zichzelf of een derde onrechtmatig te verrijken. De dader grijpt niet direct in op de zaak zelf, maar dwingt een vermogensschadelijk gedrag van het slachtoffer af.
Het onrecht van de afpersing ligt in de verbinding van dwanguitoefening met een doelgerichte vermogensaanval. Doorslaggevend is dat de vermogensschade juist het gevolg is van de dwang en de dader deze verrijking op zijn minst op de koop toe neemt.
Er is sprake van afpersing als iemand door geweld of gevaarlijke bedreiging een vermogensschadelijk gedrag afdwingt om zichzelf of een derde onrechtmatig te verrijken.
Sebastian RiedlmairHarlander & Partner Rechtsanwälte „Bij afpersing is niet van belang wie uiteindelijk het geld in handen heeft, maar of het slachtoffer onder geweld of gevaarlijke bedreiging een vermogensschadelijke handeling verricht.“
Objectieve delictsomschrijving
Het objectieve bestanddeel omvat uitsluitend de uiterlijk waarneembare gebeurtenis. Bepalend is alleen wat een neutrale waarneming zou kunnen vaststellen, dus handelingen, processen, ingezette middelen en ingetreden gevolgen. Innerlijke processen zoals gedachten, motieven of opzet behoren niet daartoe en blijven buiten beschouwing.
Het objectieve bestanddeel van de afpersing overeenkomstig § 144 StGB vereist dat de dader door geweld of door gevaarlijke bedreiging op een persoon inwerkt en deze daardoor aanzet tot een handeling, gedogen of nalaten die een vermogensschade bij de gedwongene of bij een derde veroorzaakt. Anders dan bij roof grijpt de dader niet zelf direct in op een zaak, maar dwingt een vermogensschadelijk gedrag van het slachtoffer af.
De dwanghandeling bestaat erin dat het slachtoffer als gevolg van het geweld of de bedreiging zelf actief wordt of een bepaald gedrag nalaat. De vermogensschade treedt juist daarom in, omdat het slachtoffer aan de dwang toegeeft. Doorslaggevend is dus dat het vermogensnadeel indirect via het gedrag van het slachtoffer wordt veroorzaakt en niet door een eigenhandige wegneming van de dader.
Het delictsmiddel moet zich tegen een persoon richten. Er is sprake van geweld als lichamelijke dwang wordt uitgeoefend of direct daarop gericht is om de weerstand van het slachtoffer te breken. Een gevaarlijke bedreiging is gegeven als het slachtoffer een gevoelig nadeel in het vooruitzicht wordt gesteld, dat geschikt is om ernstige vrees op te roepen. Het geweld of de bedreiging moet functioneel met het vermogensschadelijke gedrag verbonden zijn en dit mogelijk maken of afdekken.
Het objectieve bestanddeel is vervuld zodra door het afgedwongen gedrag een vermogensschade intreedt. Het is niet vereist dat de dader zelf een zaak verkrijgt of er duurzaam over beschikt. Het zwaartepunt van het onrecht ligt in de combinatie van dwanguitoefening en vermogensschade, niet in een wegnemingshandeling.
Toetsingsstappen
Dader:
Dader kan iedere strafrechtelijk verantwoordelijke persoon zijn. Bijzondere persoonlijke eigenschappen zijn niet vereist.
Slachtoffer:
Delictsobject is het vermogen van de gedwongene of van een derde, dat door het afgedwongen gedrag wordt geschaad.
Delictshandeling:
De delicts handeling bestaat uit de dwang door geweld of gevaarlijke bedreiging tot een handeling, gedogen of nalaten, die een vermogensschade veroorzaakt.
Delictsgevolg:
Het delicts succes ligt in het intreden van een vermogensschade als direct gevolg van het afgedwongen gedrag.
Causaliteit:
De vermogensschade moet causaal op het geweld of de bedreiging terug te voeren zijn. Zonder de dwang zou het schadelijke gedrag niet zijn vertoond.
Objectieve toerekening:
Het succes is objectief toerekenbaar als precies dat risico wordt verwezenlijkt, dat § 144 StGB moet voorkomen, namelijk dat vermogen door geweld of gevaarlijke bedreiging via het gedrag van het slachtoffer wordt geschaad.
Sebastian RiedlmairHarlander & Partner Rechtsanwälte „De afgrenzing tot roof is simpel en wordt in de praktijk vaak over het hoofd gezien: Bij roof neemt de dader zelf, bij afpersing zet hij het slachtoffer onder dwang aan tot de vermogensbeschikking.“
Afbakening van andere delicten
Het bestanddeel van de afpersing overeenkomstig § 144 StGB omvat gevallen waarin iemand door geweld of door gevaarlijke bedreiging tot een handeling, gedogen of nalaten wordt gedwongen, die een vermogensschade veroorzaakt. Het zwaartepunt van het onrecht ligt in de verbinding van dwanguitoefening met een indirecte vermogensaanval. Doorslaggevend is niet een eigenhandige wegneming, maar dat het slachtoffer zelf het vermogensschadelijke gedrag vertoont, omdat het aan de dwang toegeeft.
- § 105 StGB – Dwang: De dwang omvat gevallen waarin iemand door geweld of gevaarlijke bedreiging tot een handeling, gedogen of nalaten wordt gedwongen, zonder dat daardoor een vermogensschade intreedt.
Bij de afpersing is de vermogensrelatie een dwingend bestanddeel van het bestanddeel. Het afgedwongen gedrag moet objectief tot een vermogensschade leiden. Ontbreekt deze vermogenscomponent, dan is er geen afpersing, maar slechts dwang. - § 142 StGB – Roof: De roof omvat constellaties waarin de dader een vreemde roerende zaak zelf wegneemt of afdwingt, en wel onder gebruik van geweld tegen een persoon of door bedreiging met onmiddellijk gevaar voor lijf of leven.
Bij de afpersing ontbreekt deze onmiddellijke wegnemingshandeling. De dader dwingt een gedrag van het slachtoffer af, waardoor de vermogensschade pas wordt veroorzaakt. Bepalend is daarom wie de vermogensovergang bewerkstelligt: Bij roof handelt de dader zelf, bij afpersing handelt het slachtoffer onder dwang.
Samenloop:
Meerdaadse samenloop:
Echte concurrentie is er als bij de afpersing verdere zelfstandige delicten komen, zoals lichamelijk letsel, vernieling, vrijheidsberoving of gevaarlijke bedreiging. In deze gevallen blijven de bestanddelen naast elkaar bestaan, omdat verschillende rechtsgoederen worden geschonden en er geen verdringing optreedt.
Eendaadse samenloop:
Een onechte concurrentie komt in aanmerking als een ander bestanddeel de volledige onrechtsinhoud van de afpersing volledig omvat. Dit is met name het geval als de dwanguitoefening en de vermogensschade in een specifieker delict opgaan. In deze constellaties treedt § 144 StGB terug.
Meerdaadse samenloop:
Meerdaadse samenloop is er als meerdere afpersingshandelingen zelfstandig worden begaan, bijvoorbeeld bij tijdelijk gescheiden dwangsituaties of bij verschillende vermogensschades. Elke daad vormt een eigen strafrechtelijke eenheid, voor zover er geen natuurlijke handelingseenheid voorligt.
Voortgezette handeling:
Een eenheid van handelen kan worden aangenomen als meerdere dwanghandelingen en vermogensschades in nauwe tijdelijke en zakelijke samenhang staan en door een eenheid van handelen worden gedragen. De daad eindigt zodra er geen verdere dwanguitoefening plaatsvindt of de dader zijn voornemen opgeeft.
Sebastian RiedlmairHarlander & Partner Rechtsanwälte „Wie een vordering met druk doorzet, pleegt niet automatisch afpersing. Strafbaar wordt het pas als geweld of een gevaarlijke bedreiging het slachtoffer tot een vermogensnadeel dwingt. “
Bewijslast & bewijswaardering
Openbaar Ministerie:
Het openbaar ministerie moet aantonen dat de verdachte een afpersing heeft begaan. Doorslaggevend is het bewijs dat de verdachte door geweld of door gevaarlijke bedreiging op een persoon heeft ingewerkt en deze daardoor tot een handeling, gedogen of nalaten heeft aangezet, die een vermogensschade veroorzaakt. Bepalend is niet een wegnemingshandeling, maar de dwanguitoefening, waardoor het slachtoffer zelf het vermogensschadelijke gedrag heeft vertoond.
In het bijzonder moet worden bewezen dat
- een dwanghandeling door geweld of gevaarlijke bedreiging daadwerkelijk is verricht,
- het geweld of de bedreiging tegen een persoon was gericht,
- het slachtoffer als gevolg van de dwang een handeling, gedogen of nalaten heeft verricht,
- dit gedrag objectief tot een vermogensschade bij het slachtoffer of bij een derde heeft geleid,
- tussen dwang en vermogensschade een causaal verband bestaat,
- de vermogensschade juist het gevolg van de dwang was.
Het openbaar ministerie moet bovendien aantonen of het beweerde geweld of de bedreiging en het vermogensschadelijke gedrag objectief vaststelbaar zijn, bijvoorbeeld door getuigenverklaringen, communicatiebewijzen, video-opnamen, medische bevindingen, betalingsstromen, contracten, overschrijvingen of andere navolgbare omstandigheden.
Rechtbank:
De rechtbank toetst alle bewijzen in het totale verband en beoordeelt of naar objectieve maatstaven een dwang door geweld of gevaarlijke bedreiging voorligt, die causaal tot een vermogensschade heeft geleid. In het middelpunt staat de vraag of het slachtoffer onder dwang heeft gehandeld en of deze dwang functioneel voor het vermogensnadeel was.
Daarbij houdt de rechtbank in het bijzonder rekening met:
- Aard, intensiteit en verloop van het geweld of de bedreiging,
- het tijdelijke verband tussen dwang en vermogensschadelijk gedrag,
- het concrete gedrag van het slachtoffer en diens beslissingsvrijheid,
- getuigenverklaringen over het verloop van de daad en de betrokkenheid van de verdachte,
- Communicatie-inhoud, betalingsbewijzen of andere objectieve bewijzen,
- Omstandigheden die op een ernstige dwangsituatie laten besluiten,
- of een verstandig gemiddeld mens van een door dwang veroorzaakt gedrag zou uitgaan.
De rechtbank grenst duidelijk af tot louter druksituaties zonder dwangskwaliteit, tot puur verbale conflicten, tot sociaal gebruikelijke beïnvloedingen en tot gevallen waarin de vermogensschade niet op geweld of gevaarlijke bedreiging berust.
Beschuldigde persoon:
De beschuldigde persoon draagt geen bewijslast. Hij kan echter gegronde twijfels aantonen, met name met betrekking tot
- of daadwerkelijk geweld of een gevaarlijke bedreiging is ingezet,
- of de dwang een ernstige bedreigingssituatie vormde,
- of tussen dwang en vermogensschade een causaal verband bestond,
- of het gedrag van het slachtoffer vrijwillig plaatsvond,
- of slechts psychische druk zonder delictsbestanddeel intensiteit voorlag,
- of de beweerde vermogensschade daadwerkelijk is ingetreden,
- tegenstrijdigheden of lacunes in de weergave van het verloop van de daad,
- Alternatieve gebeurtenisverlopen, die het vermogensnadeel anders zouden kunnen verklaren.
Zij kan bovendien aantonen dat handelingen verkeerd begrepen, situatiegebonden of zonder dwangskarakter hebben plaatsgevonden of dat de voorwaarden voor een afpersing niet zijn vervuld.
Typische Bewertungg
In de praktijk zijn bij § 144 StGB met name de volgende bewijsmiddelen van belang:
- Getuigenverklaringen over de dwangsituatie en over het gedrag van het slachtoffer,
- Berichten, e-mails of andere communicatiebewijzen,
- Betalingsbewijzen, overschrijvingen of vermogensverschuivingen,
- Video-opnamen of andere objectieve documentaties,
- tijdelijke verlopen, die het verband tussen dwang en vermogensschade aantonen.
Sebastian RiedlmairHarlander & Partner Rechtsanwälte „In afpersingsprocedures beslist meestal niet een enkele zin, maar het bewijsverband: Chats, betalingsstromen en het tijdelijke verloop moeten zuiver bij elkaar passen.“
Praktijkvoorbeelden
- Afgedwongen geldbetaling door bedreiging: De dader bedreigt een persoon met lichamelijk geweld, als zij hem niet een bepaald geldbedrag overhandigt. Om een escalatie te vermijden, betaalt het slachtoffer het geld uit eigen handelen. De dader neemt de zaak niet zelf weg, maar dwingt een vermogensschadelijk gedrag van het slachtoffer af. De vermogensschade ontstaat juist door de bedreiging en het daaropvolgend vertoonde gedrag. De daad vervult het bestanddeel van de afpersing overeenkomstig § 144 StGB.
- Afgedwongen overschrijving onder geweldsdreiging: De dader verspert een persoon de weg en vordert haar onder dreiging met lichamelijk geweld op, onmiddellijk een geldbedrag per onlinebanking over te schrijven. Uit angst voor een aanval voert het slachtoffer de overschrijving zelf uit. Doorslaggevend is dat de dader geen wegneming verricht, maar het slachtoffer onder dwang tot een handeling aanzet, die een vermogensschade veroorzaakt. Er ligt een eenvoudige afpersing voor, omdat geen van de kwalificerende omstandigheden van § 145 StGB gegeven zijn.
Deze voorbeelden tonen de typische verschijningsvormen van de eenvoudige afpersing overeenkomstig § 144 StGB. Kenmerkend is dat de dader door geweld of gevaarlijke bedreiging een gedrag afdwingt, dat tot een vermogensschade leidt, zonder daarbij met de bijzonder ernstige bedreigingen of daadmodaliteiten van § 145 StGB te opereren. Het zwaartepunt van het onrecht ligt in de dwanguitoefening met vermogensgevolg, niet in de intensiteit van de bedreiging of in buitengewone daadgevolgen.
Subjectieve delictsomschrijving
Het subjectieve bestanddeel van de afpersing overeenkomstig § 144 StGB vereist opzet met betrekking tot alle objectieve bestanddelen. De dader moet weten dat hij door geweld of door gevaarlijke bedreiging op een persoon inwerkt en deze daardoor tot een handeling, gedogen of nalaten aanzet, die een vermogensschade bij het slachtoffer of bij een derde bewerkt. Hij moet herkennen dat het afgedwongen gedrag niet vrijwillig, maar gevolg van de dwang is.
De dader moet daarom begrijpen dat zijn gedrag in het totaalbeeld een door dwang veroorzaakte vermogensschade vormt. Voor het opzet is voldoende dat de dader het geweld of gevaarlijke bedreiging en het vermogensschadelijke gedrag van het slachtoffer serieus voor mogelijk houdt en zich daarmee verzoent. Een verdergaand oogmerk is niet vereist. Voorwaardelijk opzet is voldoende.
Het opzet moet ook betrekking hebben op het daadwerktuig. De dader moet op zijn minst billijkend aanvaarden dat het gebruikte geweld lichamelijk inwerkt of dat de dreiging een gevoelig nadeel in het vooruitzicht stelt en geschikt is om het slachtoffer tot het vermogensschadende gedrag aan te zetten. Evenzo moet hij erkennen of op zijn minst voor mogelijk houden dat er tussen dwanguitoefening en vermogensschade een functioneel verband bestaat.
Daarnaast vereist § 144 StGB een verrijkingsoogmerk. De dader moet op zijn minst billijkend aanvaarden om zichzelf of een derde door het gedrag van de gedwongene een onrechtmatig vermogensvoordeel te verschaffen, bijvoorbeeld door het verkrijgen van geld, vorderingen, prestaties of andere vermogenswaarden. Deze innerlijke doelstelling van de onrechtmatige verrijking is voor de afpersing als vermogensdelict constitutief.
Er is geen sprake van een subjectief bestanddeel als de dader ernstig ervan uitgaat dat hij gerechtigd is tot het gevorderde gedrag of dat het slachtoffer vrijwillig en zonder dwang handelt. Hetzelfde geldt als de dader zonder opzet handelt met betrekking tot het geweld of de gevaarlijke dreiging, bijvoorbeeld omdat hij de dwangwerking op het slachtoffer niet herkent of niet op zijn minst billijkend aanvaardt.
Kies nu uw gewenste afspraak:Gratis eerste gesprekSchuld & dwalingen
Een dwaling omtrent het verbod verontschuldigt alleen als deze onvermijdbaar was. Wie gedrag vertoont dat herkenbaar inbreuk maakt op de rechten van anderen, kan zich niet beroepen op het feit dat hij de onrechtmatigheid niet heeft erkend. Iedereen is verplicht zich te informeren over de wettelijke grenzen van zijn handelen. Louter onwetendheid of een lichtzinnige dwaling ontslaat niet van verantwoordelijkheid.
Schuldbeginsel:
Strafbaar is alleen wie schuldig handelt. Opzettelijke delicten vereisen dat de dader de essentiële gebeurtenissen herkent en ten minste op de koop toe neemt. Ontbreekt dit opzet, bijvoorbeeld omdat de dader ten onrechte aanneemt dat zijn gedrag toegestaan is of vrijwillig wordt gedragen, is er hoogstens sprake van nalatigheid. Dit is bij opzettelijke delicten niet voldoende.
Ontoerekeningsvatbaarheid:
Geen schuld treft iemand die ten tijde van het delict vanwege een ernstige psychische stoornis, een ziekelijke geestelijke beperking of een aanzienlijk onvermogen tot zelfbeheersing niet in staat was het onrecht van zijn handelen in te zien of naar dit inzicht te handelen. Bij dienovereenkomstige twijfels wordt een psychiatrisch rapport ingewonnen.
Verontschuldigende noodtoestand:
Een verontschuldigende noodtoestand kan zich voordoen wanneer de dader handelt in een extreme dwangsituatie om een acuut gevaar voor het eigen leven of het leven van anderen af te wenden. Het gedrag blijft onrechtmatig, maar kan schuldverminderend of verontschuldigend werken als er geen andere uitweg was.
Wie ten onrechte meent dat hij gerechtigd is tot een verdedigingshandeling, handelt zonder opzet als de dwaling serieus en begrijpelijk was. Een dergelijke dwaling kan de schuld verminderen of uitsluiten. Blijft er echter een schending van de zorgvuldigheidsplicht, dan komt een beoordeling als nalatig of strafverminderend in aanmerking, maar geen rechtvaardiging.
Strafopheffing & diversie
Diversie:
Een diversion is bij de afpersing overeenkomstig § 144 StGB in principe niet uitgesloten, maar komt slechts in zeer beperkte uitzonderingsgevallen in aanmerking. Het delict vereist een dwang door geweld of door gevaarlijke dreiging en vertoont daarmee regelmatig een aanzienlijke mate van dwang- en vermogensonrecht. Dit dwangelement beperkt de mogelijkheid van een diversionele afhandeling aanzienlijk.
In gevallen waarin geen sprake is van aanzienlijk geweld, de gevaarlijke dreiging een geringe intensiteit heeft, de vermogensschade gering is en de daad slechts onbeduidende gevolgen heeft gehad, kan een diversion uitzonderlijk worden overwogen. Met toenemende intensiteit van de dreiging, hoger dwangpotentieel of doelgerichte aanpak daalt de waarschijnlijkheid van een diversionele afhandeling aanzienlijk.
Een diversie kan worden overwogen wanneer
- de schuld in zijn geheel gering is,
- geen aanzienlijk geweld is gebruikt,
- de gevaarlijke dreiging van geringe intensiteit is,
- de vermogensschade gering is en is gecompenseerd,
- geen planmatig of herhaald gedrag voorligt,
- de feiten duidelijk en overzichtelijk zijn,
- en de dader inzichtelijk, coöperatief en bereid tot schadeloosstelling is.
Komt een diversion in aanmerking, dan kan het gerecht geldprestaties, gemeenschappelijke diensten, begeleidingsinstructies of een daderlijke schadeloosstelling gelasten. Een diversion leidt tot geen schulduitspraak en geen strafregisterinschrijving.
Uitsluiting van diversie:
Diversie is uitgesloten als
- een aanzienlijke gewelddadige handeling of een intensieve gevaarlijke dreiging voorligt,
- het ten laste gelegde feit een hoog dwang- of gevaarpotentieel vertoont,
- de daad bewust doelgericht of planmatig is begaan,
- meerdere zelfstandige afpersingshandelingen voorliggen,
- een herhaaldelijk of systematisch gedrag gegeven is,
- er bijzondere verzwarende omstandigheden bijkomen,
- of het totale gedrag een ernstige aantasting van de beslissingsvrijheid van het slachtoffer vormt.
Alleen bij duidelijk geringste schuld, minimale dwanguitoefening en onmiddellijk inzicht kan worden onderzocht of een uitzonderlijke diversionele aanpak toelaatbaar is. In de praktijk is de diversion bij de afpersing slechts in zeldzame grensgevallen mogelijk en steeds afhankelijk van de concrete omstandigheden van het individuele geval.
Sebastian RiedlmairHarlander & Partner Rechtsanwälte „Diversion is geen automatisme. Planmatige aanpak, herhaling of een merkbare vermogensschade sluiten een diversionele afhandeling in de praktijk vaak uit. “
Straftoemeting & gevolgen
De rechtbank bepaalt de straf naar de omvang van de vermogensschade, naar aard, duur en intensiteit van het geweld of de gevaarlijke dreiging en naar hoe sterk de beslissingsvrijheid en economische positie van het slachtoffer zijn aangetast. Doorslaggevend is of de dader doelgericht, planmatig of herhaaldelijk heeft gehandeld en of het gedrag een aanzienlijke dwangwerking en een merkbare vermogensbenadeling heeft veroorzaakt.
Strafverzwarende omstandigheden zijn met name als
- de daad onder intensieve gewelddadige handeling of massale gevaarlijke dreiging is begaan,
- er sprake was van een systematische of bijzonder roekeloze aanpak,
- een aanzienlijke vermogensschade is ontstaan,
- meerdere vermogenswaarden of economisch belangrijke posities betroffen waren,
- ondanks herkenbaar verzet of bijzondere behoefte aan bescherming van het slachtoffer is gehandeld,
- de daad in een nabijheids-, afhankelijkheids- of superioriteitsverhouding is begaan,
- of er relevante voorstraffen bestaan.
Strafverminderende omstandigheden zijn bijvoorbeeld
- Onberispelijkheid,
- een volledige bekentenis en aantoonbaar berouw,
- een onmiddellijke beëindiging van het delictische gedrag,
- actieve pogingen tot herstel of volledige schadevergoeding,
- bijzondere belastings- of overbelastingssituaties bij de dader,
- of een buitensporig lange proceduurduur.
Een vrijheidsstraf kan de rechtbank voorwaardelijk opschorten als deze niet langer dan twee jaar bedraagt en de dader een positieve sociale prognose heeft.
Strafmaat
Voor de afpersing is een vrijheidsstraf van zes maanden tot vijf jaar voorzien. Het strafbereik omvat gevallen waarin door geweld of gevaarlijke dreiging een vermogensschadend gedrag wordt afgedwongen, zonder dat kwalificerende omstandigheden van een zware afpersing voorliggen.
Een uitdrukkelijk geregeld minder zwaar geval bestaat bij de afpersing niet. De concrete strafmaat kan zich echter in het onderste bereik van het strafbereik bewegen als geen aanzienlijk geweld is gebruikt, de dreiging slechts geringe intensiteit heeft, de vermogensschade gering is en de daad slechts onbeduidende gevolgen heeft gehad. Deze omstandigheden werken strafverminderend, maar veranderen niets aan het wettelijke strafbereik.
Er moet bovendien op worden gelet dat niet elke dreiging automatisch strafbaar is. Er is alleen dan sprake van afpersing als het gebruikte geweld of de dreiging zedenstrijdig, dus oneerlijk, onredelijk of sociaal niet acceptabel, is. Wie een gerechtvaardigd belang nastreeft en daarbij geen buitensporige of ontoelaatbare druk uitoefent, handelt niet onrechtmatig. Als een dergelijke niet zedenstrijdige constellatie voorligt, vervalt reeds de strafbaarheid, zodat het tot geen bestraffing komt.
Geldboete – Dagboetesysteem
Het Oostenrijkse strafrecht berekent geldboetes volgens het dagboetesysteem. Het aantal dagboetes is gebaseerd op de schuld, het bedrag per dag op de financiële draagkracht. Zo wordt de straf aangepast aan de persoonlijke omstandigheden en blijft deze toch voelbaar.
- Spanne: tot 720 dagtarieven – minstens € 4, hoogstens € 5.000 per dag.
- Praktijkformule: Ongeveer 6 maanden gevangenisstraf komt overeen met ongeveer 360 dagboetes. Deze omrekening dient slechts als oriëntatie en is geen star schema.
- Bij niet-betaling: De rechtbank kan een vervangende vrijheidsstraf opleggen. In de regel geldt: 1 dag vervangende vrijheidsstraf komt overeen met 2 dagboetes.
Opmerking:
Bij de afpersing overeenkomstig § 144 StGB is naast een vrijheidsstraf ook een geldboete in principe mogelijk, met name bij geringere schuld of in het onderste bereik van het strafbereik. Het dagboetestelsel is daarom praktisch relevant en kan in het individuele geval een echt alternatief voor de vrijheidsstraf vormen.
Gevangenisstraf & (gedeeltelijk) voorwaardelijke opschorting
§ 37 StGB: Als de wettelijke strafdreiging tot vijf jaar reikt, kan de rechtbank onder de wettelijke voorwaarden in plaats van een korte vrijheidsstraf van maximaal een jaar een geldboete opleggen. Deze bepaling is bij de afpersing in principe van toepassing, omdat de strafdreiging binnen het kader ligt. Het gaat daarbij echter niet om een zelfstandige geldstrafdreiging van het delict, maar om een vervangingsmogelijkheid voor korte vrijheidsstraffen. In aanmerking komt dat vooral bij geringere schuld en een in totaal mild delictsbeeld.
§ 43 StGB: Een voorwaardelijke opschorting van de vrijheidsstraf is mogelijk als de opgelegde straf twee jaar niet overschrijdt en de dader een positieve sociale prognose heeft. Deze mogelijkheid bestaat ook bij de afpersing, waarbij doorslaggevend is hoe intens het geweld of de dreiging was en hoe hoog de veroorzaakte vermogensschade is. Realistisch is een voorwaardelijke opschorting vooral dan, als de daad zich in het onderste bereik van het strafbereik beweegt, geen aanzienlijk geweld is gebruikt en de dader inzichtelijk is.
§ 43a StGB: De gedeeltelijke voorwaardelijke opschorting staat een combinatie van onvoorwaardelijk en voorwaardelijk opgeschort strafdeel toe. Deze is bij vrijheidsstraffen van meer dan zes maanden en tot twee jaar mogelijk. Bij de afpersing kan deze vorm met name dan van betekenis zijn, als de schuldangemessene straf tussen zes maanden en twee jaar ligt en geen duidelijk verzwarende omstandigheden voorliggen. Bij intensieve gewelddadige handeling of massale dreiging is deze regelmatig uitgesloten.
§§ 50 tot 52 StGB: De rechtbank kan aanwijzingen geven en reclassering bevelen. Deze betreffen bij de afpersing vaak gedragssturende maatregelen, bijvoorbeeld conflicthantering, sociale stabilisatie of verplichtingen tot schadevergoeding. Doel is om verdere strafbare feiten te voorkomen en een duurzame sociale re-integratie te bevorderen.
Bevoegdheid van de rechtbanken
Materiële bevoegdheid
Voor de afpersing overeenkomstig § 144 StGB is vanwege het voorziene strafbereik van zes maanden tot vijf jaar vrijheidsstraf in ieder geval de Landesgericht bevoegd. Een bevoegdheid van de Bezirksgericht is uitgesloten, omdat deze slechts bevoegd is voor strafbare feiten met een strafdreiging tot een jaar vrijheidsstraf.
In het normale geval van afpersing beslist de Landesgericht door een alleensprekende rechter. Deze bezetting komt overeen met de wettelijke basisbevoegdheid voor strafbare feiten die met een vrijheidsstraf van meer dan een jaar, maar niet met meer dan vijf jaar worden bedreigd en waarvoor geen bijzondere bevoegdheid van een schepen- of juryrechtbank is voorzien.
Een schepenrechtbank is bij de afpersing niet bevoegd, omdat § 144 StGB noch een strafdreiging van meer dan vijf jaar voorziet, noch tot de uitdrukkelijk aan de schepenrechtbank toegewezen delicten behoort.
Een juryrechtbank komt eveneens niet in aanmerking, omdat de voorwaarden voor haar bevoegdheid, met name een strafdreiging met levenslange vrijheidsstraf of met een vrijheidsstraf waarvan de ondergrens meer dan vijf jaar bedraagt, niet zijn vervuld.
Territoriale bevoegdheid
Plaatselijk bevoegd is in principe de rechtbank op de plaats van het delict, dus daar waar het geweld of de gevaarlijke dreiging is gebruikt en het vermogensschadende gedrag is gesteld of teweeggebracht.
Als de plaats van het delict niet eenduidig kan worden vastgesteld, is de bevoegdheid afhankelijk van
- de woonplaats van de beschuldigde persoon,
- de plaats van arrestatie,
- of de zetel van het zakelijk bevoegde openbaar ministerie.
De procedure wordt gevoerd waar een doelmatige en ordelijke uitvoering het best gewaarborgd is.
Instanties
Als een vonnis door de Landesgericht als alleensprekende rechter wordt geveld, is dit niet per se definitief. Tegen de beslissing kan zowel de veroordeelde persoon als het openbaar ministerie een rechtsmiddel aanwenden.
Afhankelijk van de aard van het vonnis komt een hoger beroep in aanmerking. Als bepaalde wettelijke voorwaarden voorliggen, kan bovendien een cassatieberoep worden ingesteld. De beslissing wordt dan door een hogere rechtbank gecontroleerd, die controleert of de procedure correct is gevoerd en of de juridische beoordeling correct is.
Welke aard van controle mogelijk is, hangt ervan af in welke bezetting de Landesgericht heeft beslist en welke rechtsvragen worden aangevochten.
Civiele vorderingen in strafzaken
Bij de afpersing overeenkomstig § 144 StGB kan de benadeelde persoon als privaatrechtelijke partij haar civielrechtelijke aanspraken direct in de strafprocedure geldend maken. Aangezien de afpersing gericht is op een door geweld of gevaarlijke dreiging afgedwongen vermogensschadend gedrag, omvatten de aanspraken met name geldbetalingen, overgemaakte bedragen, afgestane vermogenswaarden, vorderingsafstand alsook overige vermogensnadelen die door het afgedwongen gedrag zijn ontstaan.
Afhankelijk van de feiten kunnen ook gevolgschade worden geëist, bijvoorbeeld als de afgedwongen betaling of handeling economische nadelen, liquiditeitsproblemen of bedrijfsschade tot gevolg heeft gehad.
De aansluiting als privaatrechtelijke partij schort de verjaring van alle geldend gemaakte aanspraken op, zolang de strafprocedure aanhangig is. Pas na onherroepelijke afsluiting loopt de verjaringstermijn verder, voor zover de schade niet volledig is toegewezen.
Een vrijwillige schadevergoeding, bijvoorbeeld de terugbetaling van verkregen bedragen, een compensatie van de veroorzaakte schade of een serieuze poging tot schadevergoeding, kan strafverminderend werken, mits deze tijdig en volledig plaatsvindt.
Heeft de dader echter onder aanzienlijk geweld of intensieve gevaarlijke dreiging, planmatig of herhaaldelijk gehandeld of was de daad met een massale dwangsituatie verbonden, dan verliest een latere schadevergoeding regelmatig een groot deel van haar verzachtende werking. In dergelijke constellaties kan een latere compensatie het onrecht van de afpersing slechts beperkt compenseren.
Sebastian RiedlmairHarlander & Partner Rechtsanwälte „Privatbeteiligtenansprüche moeten duidelijk worden gekwantificeerd en gedocumenteerd. Zonder een degelijke schadedocumentatie blijft de schadevergoeding in de strafprocedure vaak onvolledig en verschuift deze naar de civiele procedure. “
Overzicht van de strafprocedure
Begin van het onderzoek
Een strafprocedure vereist een concrete verdenking, vanaf wanneer een persoon als verdachte geldt en alle rechten van de verdachte kan uitoefenen. Aangezien het om een Offizialdelikt gaat, leiden politie en openbaar ministerie de procedure van ambtswege in, zodra er een overeenkomstige verdenking bestaat. Een bijzondere verklaring van de benadeelde is hiervoor niet vereist.
Politie en openbaar ministerie
Het openbaar ministerie leidt het opsporingsonderzoek en bepaalt het verdere verloop. De recherche verricht het nodige onderzoek, veiligt sporen, neemt getuigenverklaringen op en documenteert de schade. Uiteindelijk beslist het openbaar ministerie over seponering, diversie of vervolging, afhankelijk van schuldgraad, schadeomvang en bewijspositie.
Verhoor van de verdachte
Voor elk verhoor krijgt de verdachte persoon een volledige voorlichting over zijn rechten, in het bijzonder het zwijgrecht en het recht op bijstand van een advocaat. Verlangt de verdachte een advocaat, dan wordt het verhoor uitgesteld. Het formele verdachtenverhoor dient voor de confrontatie met de beschuldiging en het bieden van de mogelijkheid tot stellingname.
Inzage in het dossier
Inzage in de stukken kan bij politie, openbaar ministerie of rechtbank worden genomen. Dit omvat ook bewijsstukken, voor zover het onderzoeksdoel daardoor niet in gevaar komt. De voeging als benadeelde partij richt zich naar de algemene regels van het wetboek van strafvordering en maakt het de benadeelde mogelijk schadevergoedingsvorderingen direct in het strafproces geldend te maken.
Hoofdzitting
De terechtzitting dient voor de mondelinge bewijsvoering, de juridische beoordeling en de beslissing over eventuele civielrechtelijke vorderingen. De rechtbank onderzoekt in het bijzonder het verloop van de daad, opzet, schadeomvang en de geloofwaardigheid van de verklaringen. Het proces eindigt met veroordeling, vrijspraak of afdoening via diversie.
Rechten van de verdachte
- Informatie & verdediging: Recht op kennisgeving, rechtsbijstand, vrije advocaatkeuze, vertaalhulp, bewijsverzoeken.
- Zwijgen & advocaat: Zwijgrecht te allen tijde; bij bijstand van advocaat moet het verhoor worden uitgesteld.
- Waarschuwingsplicht: tijdige informatie over verdenking/rechten; uitzonderingen alleen ter waarborging van het onderzoeksdoel.
- Dossierinzage praktisch: Onderzoeks- en hoofdproceduredossiers; inzage van derden beperkt ten gunste van de verdachte.
Sebastian RiedlmairHarlander & Partner Rechtsanwälte „De juiste stappen in de eerste 48 uur bepalen vaak of een procedure escaleert of controleerbaar blijft.“
Praktijk & gedragstips
- Zwijgen bewaren.
Een korte verklaring volstaat: “Ik maak gebruik van mijn zwijgrecht en spreek eerst met mijn verdediging.” Dit recht geldt reeds vanaf het eerste verhoor door politie of Openbaar Ministerie. - Onmiddellijk verdediging contacteren.
Zonder inzage in de onderzoeksdossiers moet geen verklaring worden afgelegd. Pas na dossierinzage kan de verdediging inschatten welke strategie en welke bewijsvergaring zinvol zijn. - Bewijs onmiddellijk veiligstellen.
U dient alle beschikbare documenten, berichten, foto’s, video’s en andere opnames zo vroeg mogelijk veilig te stellen en in kopie te bewaren. Digitale gegevens moeten regelmatig worden opgeslagen en beschermd tegen latere wijzigingen. Noteer belangrijke personen als mogelijke getuigen en leg het verloop van de gebeurtenissen tijdig vast in een geheugenprotocol. - Geen contact met tegenpartij opnemen.
Eigen berichten, telefoontjes of posts kunnen als bewijsmiddel tegen u worden gebruikt. Alle communicatie moet uitsluitend via de verdediging verlopen. - Video- en dataopnamen tijdig veiligstellen.
Bewakingsvideo’s in openbaar vervoer, horeca of van huisbeheer worden vaak na enkele dagen automatisch gewist. Verzoeken tot databeveiliging moeten daarom direct aan beheerders, politie of OM worden gericht. - Huiszoekingen en inbeslagnames documenteren.
Bij huiszoekingen of inbeslagnames moet u om een kopie van het bevel of proces-verbaal vragen. Noteer datum, tijd, betrokken personen en alle meegenomen voorwerpen. - Bij arrestatie: geen verklaringen over de zaak afleggen.
Sta erop dat uw advocaat onmiddellijk wordt ingelicht. Voorlopige hechtenis mag alleen worden opgelegd bij dringende verdenking en een aanvullende detentiegrond. Minder ingrijpende maatregelen (bijv. belofte, meldplicht, contactverbod) hebben voorrang. - Herstel doelgericht voorbereiden.
Betalingen, symbolische prestaties, verontschuldigingen of andere compensatie-aanbiedingen mogen uitsluitend via de verdediging worden afgehandeld en gedocumenteerd. Een gestructureerd herstel kan een positief effect hebben op diversie en strafbepaling.
Peter HarlanderHarlander & Partner Rechtsanwälte „Wie overwogen handelt, bewijs veiligstelt en vroeg juridische ondersteuning zoekt, behoudt de controle over de procedure.“
Uw voordelen met juridische ondersteuning
De afpersing verbindt een dwang door geweld of gevaarlijke dreiging met een vermogensschade. De juridische beoordeling hangt in belangrijke mate af van het concrete verloop van de daad, van de intensiteit van de dwanguitoefening, van het verrijkingsoogmerk alsook van de bewijslast. Reeds geringe afwijkingen in de feiten kunnen bepalen of het delict is vervuld, of een loutere dwang, een eenvoudige afpersing of een zware afpersing in aanmerking komt of dat de daad bij gebrek aan zedenstrijdigheid niet onrechtmatig is.
Een vroegtijdige juridische begeleiding stelt zeker dat de feiten correct worden ingedeeld, bewijzen kritisch worden beoordeeld en ontlastende omstandigheden juridisch bruikbaar worden verwerkt.
Ons advocatenkantoor
- onderzoekt of de voorwaarden van een afpersing daadwerkelijk voorliggen of een andere juridische beoordeling geboden is,
- analyseert de bewijslast met name met betrekking tot geweld, gevaarlijke dreiging, causaliteit en vermogensschade,
- verduidelijkt of de gebruikte middelen zedenstrijdig waren of een uitzondering op de strafbaarheid in aanmerking komt,
- ontwikkelt een duidelijke verdedigingsstrategie die het verloop van de daad volledig en juridisch precies indeelt.
Als strafrechtelijk gespecialiseerde vertegenwoordiging stellen wij zeker dat een beschuldiging van afpersing zorgvuldig wordt onderzocht en de procedure op een duurzame feitelijke basis wordt gevoerd.
Sebastian RiedlmairHarlander & Partner Rechtsanwälte „Juridische ondersteuning betekent het werkelijke gebeuren duidelijk te scheiden van waarderingen en daaruit een houdbare verdedigingsstrategie te ontwikkelen.“